In de zomer trokken de boeren eropuit om het gras op oude legakkers en dichtgegroeide trekgaten te maaien en te hooien. Het land was door de vervening te schraal geworden voor landbouw en zelfs het hooi was maar van matige kwaliteit. Toch waren er kopers voor. Het werd onder meer naar Engeland geëxporteerd. Daar werd het gevoerd aan paarden die ondergronds werkten in de kolenmijnen.Het was zwoegen in de hitte om het hooi hoog op te tasten in het vlot of de bok, de twee vaartuigen die hiervoor gebruikt konden worden – zeker als je weet dat iedereen ook in de zomer lang ondergoed onder zijn kleren droeg. Bij extreme warmte ging de broek uit, dan werd er in de lange onderbroek gehooid. Soms was de hooilading zo hoog dat de boot bij terugkeer in het dorp niet onder de brug door paste. Dan werd de hele familie opgetrommeld om het hooi aan te stampen. Ook het melken van koeien was een intensieve bezigheid, want ook al had niemand veel dieren, je moest er twee keer per dag heen en ze stonden vaak op landjes ver weg. Je moest dan al om half zes uur van huis. Jongens gingen al vanaf hun elfde jaar mee. Veel Gietersen hadden ook een geit, die werd ook wel de armeluis-koe genoemd.
Kijken hoe het leven vroeger was in Giethoorn? Dat kan in Museum Giethoorn ‘t Olde Maat Uus. Uit persoonlijke verhalen van markante inwoners komt van alles naar voren over turfwinning en bijzondere gebruiken. Alleen hier kun je een authentieke boerderij van binnen zien!