Kijkend naar al het gereedschap vraag je je af waar dat allemaal toe diende. Een Gieterse legt het uit:De turfmakers peilden eerst met de veenboor hoe diep het veen zat, soms wel tot twee meter. Dan haalden ze met de kantschop de bovengrond eraf en begonnen ze met de ‘speterskuppe’ te graven. De eerste laag zat net boven water, maar daaronder werkten ze gewoon door, spittend vanuit het water. Door de iets gebogen vorm van de schop kwam het veen mee naar boven.Dan wipten ze 18 tot 22 volle scheppen in de mengbak. Daar stond de menger, die alles met zogenaamde ‘leerzeklomp’m’ kapot trapte - dat waren klompen met leren schachten, als laarzen. Daarna harkte hij het met de klauw, een soort harkje, nog wat door. Ook deed hij er wat water bij, om er een pap van te maken. Dan pakte hij de ‘poep’mjutte’, een bekervormige schop, en gooide de dikke brij uit de mengbak op de legakker tot een dikte van 13 duim (dat is ruim 30 cm). Die bleef een paar dagen drogen.De turfmakers bonden de ‘treebeun’ onder, plankjes die ze met touwtjes onder de klompen bonden, en trapten daarmee het laagveen aan, om het te ontwateren. Met de ‘krabber’ trokken ze vervolgens lijntjes, in de lengte en in de breedte, zodat er rechthoeken ontstonden met de maat van de turf. Die lagen een kleine week te drogen. EnD daarna staken ze met een steekijzer de lijntjes verticaal door. Een grote verbetering was het snijmes met wieltjes aan beide kanten, want daarmee kon de steker rechtop lopen. En dat scheelde voor zijn rug. Voordat er nachtvorst kwam, moest de turf droog zijn, want turf die bevroren is geweest valt uit elkaar. In Giethoorn maakten ze vooral ‘sponturf’. Deze harde turf kon een nacht smeulen onder de as en de volgende morgen weer verder branden.
Kijken hoe het leven vroeger was in Giethoorn? Dat kan in Museum Giethoorn ‘t Olde Maat Uus. Uit persoonlijke verhalen van markante inwoners komt van alles naar voren over turfwinning en bijzondere gebruiken. Alleen hier kun je een authentieke boerderij van binnen zien!