In de late middeleeuwen waren er ontzettend veel verschillende kloosterordes. Veel mensen wilden hun leven wijden aan God. Bedelordes, zoals de karmelieten, vormden een speciale tak van de kloosterordes. Monniken die deel uitmaakten van een bedelorde hadden namelijk geen bezit, en moesten, de naam zegt het al, bedelen voor hun levensonderhoud. Alle kloosterlingen droegen speciale kleding, zodat ze duidelijk herkenbaar waren. Daar hebben we tegenwoordig nog profijt van: we herkennen de knielende man als karmeliet aan de hand van zijn kruinschering en zijn karakteristieke witte mantel. Hij was waarschijnlijk de opdrachtgever van het oorspronkelijke drieluik. Veel opdrachtgevers lieten altaarstukken maken met daarop een afbeelding van zichzelf en eventuele naasten, devoot biddend en gepresenteerd door een heilige. Dergelijke altaarstukken werden vaak geschonken aan een kapel, klooster- of parochiekerk, waaraan de opdrachtgever verbonden was. De beschouwers van het schilderij werden geacht de afgebeelde personen te gedenken en te bidden voor hun zielenheil. Vandaar de naam van dit soort altaarstukken: memorietafels.

Back to start